Overweging op donderdag 31 mei 2018, feest van de instelling van de eucharistie, door pastor Hyonou Paik

Overweging op donderdag 31 mei 2018, feest van de instelling van de eucharistie, door pastor Hyonou Paik

1 Korintiërs 11,23-26 (Nieuwe Bijbel Vertaling)

 “Want wat ik heb ontvangen en aan u heb doorgegeven, gaat terug op de heer zelf. In de nacht waarin de Heer Jezus werd uitgeleverd, nam hij een brood, sprak het dankgebed uit, brak het brood en zei: “Dit is mijn lichaam voor jullie. Doe dit, telkens opnieuw, om mij te gedenken”. Zo nam hij na de maaltijd ook de beker en hij zei: “Deze beker is het nieuwe verbond dat door mijn bloed gesloten wordt. Doe dit, telkens als jullie hieruit drinken, om mij te gedenken”. Dus altijd wanneer u dit brood eet en uit de beker drinkt, verkondigt u de dood van de Heer, totdat hij komt.”

Lucas 24,26-35 (Nieuwe Bijbel Vertaling)

“Moest de Messias al dat lijden niet ondergaan om zijn glorie binnen te gaan ? Daarna verklaarde hij hun wat er in al de Schriften over hem geschreven stond, en hij begon bij Mozes en de Profeten.
Ze naderden het dorp waarheen ze op weg waren. Jezus deed alsof hij verder wilde reizen. Maar ze drongen er sterk bij hem op aan om dat niet te doen en zeiden: “Blijf bij ons, want het is bijna avond en de dag loopt ten einde”. Hij ging mee het dorp in en bleef bij hen. Toen hij met aan tafel aanlag, nam hij het brood, sprak het zegengebed uit, brak het en gaf het hun. Nu werden hun ogen geopend en herkenden ze hem. Maar hij werd onttrokken aan hun blik. Daarop zeiden ze tegen elkaar: “Brandde ons hart niet toen hij onderweg met ons sprak en de Schriften voor ons ontsloot?” Ze stonden op en gingen meteen terug naar Jeruzalem, waar ze de elf en de anderen aantroffen, die tegen hen zeiden: “De Heer is werkelijk uit de dood opgewekt en hij is aan Simon verschenen”. De twee leerlingen vertelden wat er onderweg gebeurd was en hoe hij zich aan hen kenbaar had gemaakt door het breken van het brood.”

Hoe zouden jullie ‘goedheid’ definiëren ? Wat is de betekenis van het woord ‘goed’? Wat het ‘goede’, het ‘juiste’ of de ‘goedheid’ is, laat zich niet strikt uitleggen. Zeker, we weten wat het wil zeggen. Maar hoe meer we het proberen te begrijpen, hoe moeilijker, dubbelzinniger en vager het lijkt te worden. Als dit niet het geval was, zou de wereld veel minder problemen hebben. Wat de één goed acht, vindt de ander slecht; wat de enen in de naam van het goede doen is het kwade, soms zelfs het verschrikkelijke, aan anderen aangedaan. Bovendien is dit een van de fundamentele verschillen tussen het echte leven en een western of een film als Star Wars. In deze films erkennen we het goed en het kwaad al na vijf minuten; We zien in een oogopslag wie de wie goede is en wie de schurk. In het leven, weten we, is dit niet altijd zo vanzelfsprekend.

Hoe moet ik over de goedheid van God praten, op deze feestdag waarop wij hem danken voor zijn goedheid en vrijgevigheid? Misschien is de beste manier wel om de betekenis van het woord ‘goed’ aan te pakken vanuit de meest simpele verklaring. Ik bedoel het proeven of de geur opsnuiven die de smaak aankondigt. Weten jullie, het gebeurt wel eens dat mijn vrouw en ik praten over het souper dat we van tijd tot tijd gebruiken in de ontvangstzaal na de eucharistie op donderdag. En bijna elke keer roept mijn vrouw dan uit: “Wat smaakt de koek toch goed in Grandchamp!”

Hier is geen sprake van dubbelzinnigheid. Ik snap helemaal wat ze met het woord ‘goed’ hier wil zeggen.
Stel je iets voor waarvan je gaat watertanden, een gerecht dat je de volgende woorden doet uitslaken: “Wat smaakt dit goed!” Voor mijn vrouw geldt dit zeker voor een goed stuk chocolade of koek; voor mij geldt dit dezer dagen voor gerookte forelfilet.

Wat goed is voedt ; wat juist is geeft nieuwe energie. In een psalm legt het uit wat God zelf betreft, dat wil zeggen de ultieme bron van alle goedheid: “Proef en geniet de goedheid van de Heer”(Ps 34,9). God die voedt, de goede God die het vlees aanneemt in het wonder van Kerstmis. Zijn leven maakt het Koninkrijk van God zonder weerga zichtbaar. Zijn leven is zonder meer de verkondiging van de goedheid van God. Zijn leven leidt hem tot Golgotha. En op de avond voor zijn dood, laat Jezus de bedoeling van deze dood duidelijk zien door het paasmaal te vieren. Hij zal sterven uit liefde.

De dood doen sterven door het geweld van de dood; daarvoor zal hij aan het kruis sterven. Hij zal lijden in het volste vertrouwen dat God de geschiedenis aanstuurt, in het geloof dat het onmogelijk is dat al die woorden die God in de loop der tijden aan de profeten heeft verteld geen betekenis hebben. Hij geeft zich voor de belofte van het leven, het heil van de wereld, voor een toekomst die verder gaat dan onze menselijke horizon. Zijn lichaam zal worden uitgeleverd, zijn bloed vergoten.

Door het brood zijn lichaam te noemen en de wijn zijn bloed kondigt Jezus aan dat hij voortaan de zijnen nabij zal zijn op een andere manier. En dat tot aan de zichtbare verschijning van het Koninkrijk van God, aan het einde der tijden, in het tijdperk van God. De aanwezigheid van Christus in het brood en de wijn die worden gedeeld, laat het licht schijnen op de goedheid van God: God geeft zoveel van zichzelf dat hij zich laat eten. Hier krijgt het lied van de psalmist zijn ware betekenis: “proef en geniet de goedheid van de Heer”. De Heer geeft zijn leven voor ieder van ons, voor de hele schepping. In dit brood en deze wijn proeven we de Gave van God zelf.

Dit licht van Gods goedheid is zo verblindend dat we er in ons denken en spreken steeds over struikelen om te weten te komen wanneer precies brood en wijn het lichaam en bloed van Christus worden. De vraag naar de aanwezigheid van Christus in brood en wijn vangt ons vaak in de voetklem van een mechanische uitleg die ervan uit gaat dat God niet kan zijn in hetgeen wij met eigen onze ogen zien. Iedere keer dat wij het brood en de wijn tot ons nemen, moeten we andere ogen openen, de ogen van het geloof. De God die in Christus is, de ware God en de ware mens, is ook de God die er geen enkele moeite mee heeft aanwezig te zijn in dit brood en deze wijn, die voor ons vandaag lichaam en bloed van Christus worden.

Ja, het openen van de ogen van het geloof, is het enige dat God van ons vraagt als hij zich aan ons geeft. Laten we ons niet vergissen: het is niet zo dat wij ons Christus herinneren als gestorvene en dat alleen onze herinnering hem op een of andere manier leven houdt. Nee, het is het omgekeerde: Christus is levend en daardoor kunnen wij zelf de wereld aan hem herinneren. Door het brood te nemen en de wijn, door de levende Christus in ons te ontvangen, worden we zijn teken voor de wereld, het teken dat verzoening met God altijd mogelijk is.

Als wij geraakt worden door dit geloof, zeggen wij : ‘Wij verkondigen uw dood, Heer Jezus, wij vieren uw verrijzenis en wij verwachten uw komst in glorie’. De dood, de verrijzenis en de komst in glorie van Christus, worden voor ons op deze manier de waarheid van vandaag. Wij kunnen dit geloof niet kneden en bezitten als een eigendom. Het is ook de gave van God. Daarom is het geloof een mysterie, misschien een mysterie dat nog moeilijker te doorgronden is dan het mysterie van de aanwezigheid van Christus in brood en wijn. Het mysterie van het geloof is groot, en daarom kunnen we God alleen maar danken.
De eucharistie is een feest, het feest der feesten. Zij maakt dat de volgelingen van Christus nu al in zijn tijd kunnen leven. Hierdoor kunnen we vandaag de dag al de belofte van het Koninkrijk proeven. En dat is goed, supergoed en te goed om niet met vreugde ontvangen te worden. Net als ‘de waarheid’, ‘het mooie, ‘het zijn’, etc.

 

Overweging van Pierre Bühler op 17 mei 2018

Efeziërs 6,10-17 : Het gevecht van het geloof
Johannes 17,1-11a : Het gebed van Jezus.

Zusters en broeders in Christus,

De laatste tijd moest ik vaak denken aan de tekst van Efeziërs 6, die we zojuist gehoord hebben. Dat komt omdat we een kleinzoon hebben van 4 ½ jaar oud, en op die leeftijd wil je heel graag ridder worden! Ik heb dus een houten zwaard tevoorschijn gehaald dat ik ooit voor zijn vader had gemaakt toen die dezelfde leeftijd had, en ik maakte van karton een schede. Daarna hebben we een schild gefabriceerd van een oude tenen deksel van een wasmand. Nu wil hij dat ik een kartonnen helm voor hem maak, met een vizier. Zien jullie, binnenkort hebben we de hele wapenuitrusting van God, zoals beschreven in de tekst van de Efeziërs. De wapenuitrusting die we gemaakt hebben, doet wel meer denken aan die van Don Quichotte van La Mancha, toen hij windmolens ging bestrijden die hij voor vreselijke, bedreigende reuzen aanzag. Maar hij was ook een ridder, en zeer waardig in zijn zotheid, waar trouwens ook een bepaalde wijsheid in schuilging!

Wat betreft dreigende reuzen, jullie hebben zeker opgemerkt dat deze ook in de tekst van Efeziërs worden genoemd. Er wordt gesproken van duivelse manoeuvres, maar hieraan wordt toegevoegd: ‘Het is niet de mens tegen wie wij ons verzetten, maar de Autoriteiten, de Machthebbers, de Overheersers van deze duistere wereld, tegen de kwade geesten die in de hemelen rondwaren’. Wat een vijanden en wat een gevecht! Dit vindt weerklank in de verbeelding van onze kleinzoon: hij wil de wereld redden, en als de ridder met zijn wapenuitrusting het niet meer redt, moet je op zoek naar Batman, Spiderman, of andere superhelden die het Kwaad kunnen overwinnen. Het Kwaad met een grote K!

Maar laten we een beetje serieuzer terugkomen bij onze beide teksten. In het evangelie van Johannes hebben we het eerste gedeelte gehoord van het grote gebed dat Jezus uitspreekt aan het einde van de slotrede waarmee hij afscheid neemt van zijn leerlingen. Hij voegt zich bij zijn Vader, hij verlaat de wereld, maar hij laat zijn leerlingen achter, en dus bidt hij voor hen. (Joh 17, 9) ‘Ik bid voor hen. Ik bid niet voor de wereld, maar voor de mensen die U mij hebt gegeven.’

Gezien de liturgische kalender, past dit gebed helemaal bij vandaag : we hebben afgelopen donderdag het feest van Hemelvaart gevierd, het vertrek van Jezus, of zoals het evangelie van Johannes het noemt: zijn verheerlijking. En wij wachten op Pinksteren, de gave van de Heilige Geest die hij ons beloofd heeft. Daar zijn we dan, in die ‘tussenweek’. Nee, we zijn niet met Christus vertrokken en zijn dus niet bij hem in de hemel. Hij heeft ons hier achtergelaten, met een opdracht die hij ons heeft toevertrouwd, en dus bidt hij voor ons, zodat we moedig blijven in deze wereld, waakzame en dappere getuigen van het werk dat Christus kwam volbrengen. Daarvoor hebben we de Geest nodig, waarvan wij de komst zondag vieren.

Deze wereld die hij ons heeft nagelaten, ligt ons vaak zwaar op de maag, ondanks al haar wonderen en schoonheden. Omdat zij door destructieve krachten kwetsbaar is geworden, maakt zij ons zelfs vaak wanhopig. Maar het gebed van Jezus in Johannes 17 bevat twee elementen waardoor wij kracht en hoop krijgen: allereerst het eeuwig leven, dat de tekst meteen uitlegt als kennis van God die wij ontvangen hebben van Jezus-Christus: die God laat ons niet in de steek, maar begeleidt ons elke dag. Ten tweede zijn het de woorden die Christus ons heeft nagelaten en die weerklinken kunnen in onze harten, woorden van vertrouwen en hoop.

Dezelfde zekerheid wordt verkondigd in de tekst van Efeziërs 6, in strijdvaardige taal, die onze kleinzoon juist zo goed vindt. ‘Wapen jullie met de kracht van de Heer’, ‘Trek de wapenuitrusting van God aan”, dat is de oproep. In de tekst worden drie werkwoorden gebruikt om deze taak van waakzaamheid in de wereld te onderstrepen: ‘het hoofd bieden ….’. ‘verzet bieden’, ‘stand houden’. Deze drie werkwoorden herinneren me aan een citaat van de schrijver Dürrenmatt, dat me al tijden gezelschap houdt: ‘Zeker, als je de absurditeit ziet van deze wereld, de afwezigheid van hoop, dan kan je gaan wanhopen. Toch is deze wanhoop geen gevolg van deze wereld, maar een antwoord op de wereld; een ander antwoord zou zijn om niet te wanhopen, te besluiten om deze wereld waarin wij leven het hoofd te bieden, bijvoorbeeld, zoals Gulliver tussen de reuzen. ‘show-problemen’. Dat correspondeert met de oproep in vers 6, ‘Sta dus op!’

En voor dit waakzame verzet, beschrijft de tekst de wapenuitrusting : waarheid en gerechtigheid allereerst, als riem en borstschild. Zij die zich staande houden moeten weten: de waarheid (zo vaak met voeten getreden in deze tijden van ‘fake news’ en schaamteloze leugens) moet voortdurend verdedigd worden. En de gerechtigheid die vaak wordt vertrapt in naam van de macht, van commercie en eigenbelang, moet ook worden verdedigd. En als je zo gehecht bent aan de waarheid en gerechtigheid, moet je maar voor lief nemen dat je soms het doelwit wordt van brandende projectielen. We hebben dus het schild van het geloof nodig, geloof in God die in ons een geest van vrijheid en vertrouwen wekt, waardoor wij niet aan de eerste de beste obstakels toegeven, maar de moed hebben om de taak steeds weer op te pakken. Zonder te wanhopen, zoals Dürrenmatt zegt.

Net zoals in de tekst van het evangelie van Johannes het fundament wordt gevormd door het woord van God – zoals onderstreept wordt in het laatste vers- zo is dit woord tegelijkertijd onze helm en ons zwaard; ‘helm van het heil en zwaard van de Geest’, en hier zien we de link met Pinksteren terug: dit ‘zwaard van de Geest’ is de moed waarmee we op weg gaan, het licht dat ons leidt, de kracht die ons steunt bij beproevingen.

Er is nog iets wat me trof betreffende deze wapenuitrusting : wij voelen de schoenen aan onze voeten als ‘de bezieling om het evangelie van de vrede te verkondigen’. Wij hebben een wapenuitrusting, we zijn gekleed voor een veldslag, maar wat we te verkondigen hebben is geen oorlogsverklaring, het is een ‘evangelie van de vrede’. Het is de moeite waard dit op te merken, want ook hier in Grandchamp is gisteren ‘de eerste dag van het samenleven in vrede’ gevierd, een vredige samenleving tussen de religies. En bij deze gelegenheid denken we speciaal aan onze islamitische zusters en broeders die hun ramadan zijn begonnen.

Zo is de Geest, die ons van top tot teen bewapent, een Geest die oproept voor de vrede te werken en de wapenuitrusting die hij ons geeft, is bedoeld om ons kracht en moed te geven in deze wereld die zoveel moeite heeft om ‘het samenleven in vrede’ te bewerkstelligen en te onderhouden. Een wereld waarin de ene groep niets beter weet te doen dan grote rijkdommen te verzamelen terwijl anderen sterven van honger en ziekten. Een wereld waarin de ene groep feest viert in Jeruzalem terwijl de anderen bij bosjes sterven door kogels in de Gazastrook.

Dat brengt me tenslotte bij een punt van kritiek op onze Evangelietekst. Ik weet dat dat gevoelig ligt, maar onze bijbel is geen idool die je koste wat kost moet vereren. In het gebed van Johannes 17 staat een klein stukje dat me hindert. Misschien valt het jullie ook op. Jezus zegt in vers 9: ‘Ik bid voor hen; ik bid niet voor de wereld, maar voor hen die mij gegeven zijn’. Jezus zou hier bidden voor zijn leerlingen, voor ons, en niet voor de wereld. Ik weet niet wat jullie daarvan denken, maar ik heb er een probleem mee: Jezus moet ook voor de wereld bidden. Deze wereld is niet zo slecht dat ze buiten het gebed van Jezus zou moeten vallen, en dus buiten het onze. God heeft deze wereld voor iets anders bedoeld dan dat wat ze nu is, hij heeft haar bedoeld als zijn goede schepping. En wij moeten dus, met Jezus-Christus, bidden en vechten voor deze wereld, met onze bescheiden middelen, zodat zij tenminste een beetje rechtvaardiger en eerlijker wordt. Zelfs als ons gevecht van geloofsridder soms lijkt op het gevecht van Don Quichotte tegen windmolens! Amen.

Overweging van pastores Lucette Woungly-Massaga op 29 april 2018, zondag van het Afscheid nemen

Overweging van pastores Lucette Woungly-Massaga op 29 april 2018, zondag van het Afscheid nemen

Han 9,26-31; 1 Joh 3,18-24; Joh 14,1-12

Midden in de paastijd, zogenaamd ‘tijd van het afscheid nemen’, dompelt het Evangelie ons weer onder in de drukkende sfeer van de arrestatie van Jezus. De leerlingen worden steeds ongeruster. Jezus troost hen en lijkt de plaats aan te duiden waar hij naar toe gaat, door hen te zeggen: ‘In het huis van mijn Vader, zijn veel kamers…zou ik anders gezegd hebben dat ik een plaats voor jullie gereed zal maken? Jullie kennen de weg naar waar ik heen ga.’ Is dit geen beschrijving van de plaats waar we ons terug zullen vinden met de Verrezene nabij de Vader? Is deze tekst trouwens ook heden-ten-dage niet bedoeld om rouwende families te troosten?
Bij nadere inspectie, krijg ik de indruk dat ik voor een ‘trompe-l’oeil’ sta – één van die schijnvertoningen die zo goed zijn dat je op het punt staat een deurkruk te pakken om open te doen terwijl het om een schilderij gaat. De blik wordt zo strek aangetrokken door deze ‘trompe-l’oeil’ dat je niet meer op andere dingen let. Het huis van de Vader met zijn vele kamers, kan ik me heel goed voorstellen – ik heb alleen de adresgegevens nodig zodat ik het op de kaart kan vinden of – beter nog – mijn (hemelse!) tomtom erop instellen. Ik voel me in een situatie als Thomas: ‘Heer, wij weten niet eens waar u naartoe gaat, hoe zouden we dan de weg daarheen kunnen weten?’ Hoe kon Jezus nu zeggen: ‘Jullie kennen de weg naar waar ik heen ga’.
In feite gaat het niet over een plek in de ruimte ! Ondanks alles wat Jezus over deze plek zegt waar hij naar toe gaat om hem klaar te maken, de plaats waarheen hij zijn leerlingen zal leiden, die hij in zal nemen zodat ze samen kunnen zijn. Het vervolg brengt ons heel ergens anders! Op de vraag van Thomas, hoe de weg te kennen, antwoordt Jezus: ‘Ik ben de weg, de waarheid en het leven’.
Deze welbekende uitspraak bevat dit IK BEN dat herinnert aan de (onuitspreekbare) naam waarmee God aan Mozes verschijnt. Jezus verandert de setting en onthult wie hij is. Er is geen sprake meer van plaatsbepaling maar van een verband tussen God en Jezus, een relatie tussen de Vader en de Zoon.
Om de Vader te benaderen, hoeven de leerlingen geen traject door te lopen, ze hoeven alleen deze man te ontdekken, deze Jezus die hen heeft geroepen en die met hen mee reist. Het gaat erom hem te kennen en te erkennen wie hij is: ‘Als jullie mij kennen, kennen jullie ook mijn Vader. Van nu af aan kennen jullie hem en hebben jullie hem gezien’.
Erkennen wie Jezus is, is een geloofskwestie. Geloof in hem, zoals hij aan het begin zei, voordat er sprake was van ‘dichtbij zijn Vader wonen’ – maar dit woord is ongemerkt voorbij gegaan, bezorgd als we zijn om de weg te ontdekken die ons tot de Vader brengt. Hij zei: ‘Wees niet ongerust, maar vertrouw op God en op mij’.(Joh 14,1)
Jezus trekt duidelijk een parallel met zijn vader : vertrouw ook op mij! Wezenlijke oproep! Op de laatste avond, als alles ineen lijkt te storten en de twijfel toe dreigt te slaan, worden de leerlingen uitgenodigd de samenhang te erkennen tussen hun Meester en God, en op hem – deze met de dood bedreigde Jezus – te vertrouwen: Wees niet ongerust, maar vertrouw op God en op mij’.(Joh 14,1)
Jezus nodigt uit in Hem te geloven, te erkennen wie hij is, maar vooral te erkennen wat zijn relatie met God is. Dat is wat telt! Het geloof in Jezus is het enige wat iemand die bij de Vader wil wonen, nodig heeft: erkennen dat God aanwezig is, aan hun zijde….en niet in de hemel aan het eind van een lang en moeizaam parcours. Ik ben al zo lang bij jullie en toch heb je me niet herkend, Philippus! Wie mij gezien heeft, heeft de Vader gezien. Waarom zeg je: ‘Laat ons de Vader zien?’
Deze bevestiging veroorzaakt kortsluiting tussen alle gebaande paden om het heil te bereiken of tot God te komen. Wegen die beïnvloed zijn door onze inspanningen, en zo het ‘Christelijk etiketje’ op kregen geplakt. En dat verklaart de uitspraak van Jezus dat ‘niemand tot de vader kan komen, dan door mij’. Het gaat er niet om andere wegen uit te sluiten. Als dat wel zo was, zo het verontrustend zijn, want dat sluit alle interreligieuze dialoog uit (hoewel dat in die dagen helemaal geen issue was!) Maar het is een uitnodiging om te ontdekken dat God al aanwezig is. En de Vader heeft het ‘aanwezig zijn van deze Aanwezigheid’ bevestigt door zijn Zoon uit de dood te laten verrijzen.
In Jezus geloven, is dus erkennen dat hij de weg is, die tot een relatie met de Vader leidt, die hem aanwezig maakt. Dat was niet duidelijk voor zijn kruisiging en zijn opstanding. Dat is ook niet duidelijk voor vele tijdgenoten, die best in God geloven, maar niet weten wat ze met Jezus aan moeten (en die toch willen dat hun kinderen gedoopt worden).
Ik ben de weg – Jezus is ook de weg naar de goddelijke Aanwezigheid, zoals hij die heeft geleefd : naar eenzelfde ouder-kind relatie, in navolging van zijn manier van leven. Deze innerlijke weg/ontwikkeling vraagt in de eerste plaats van een gelovige om het openstaan voor een diepgaande overeenstemming; een overeenstemming zoals tussen Jezus en zijn Vader, ouder-kindrelatie, banden van wederzijdse liefde.

De weg van Jezus volgen, en daardoor drager van de kracht van de Vader worden, maakt deze diepe overeenstemming aanwezig in de wereld. Zoals hij zei: ‘de Vader, die in mij blijft, doet zijn werk door mij. Waarachtig, ik verzeker jullie: wie op mij vertrouwt zal hetzelfde doen als ik, en zelfs meer dan dat, ik ga immers naar de Vader. (Joh 14,10)
Het mysterie van de overeenstemming en de verbintenis in ons leven, vertegenwoordigers en getuigen van het volle Leven zoals de Vader het gewild heeft en de Zoon het heeft ingesteld, door de Kracht van de Heilige Geest. Op deze zondag van het Afscheid nemen (van God?), herinnert ons het Evangelie eraan dat Christus ons aanbiedt te delen in een leven zoals hij,en daardoor in God, vanaf dit moment.
Alleluia – Amen